Afsluiting

Men kan zich natuurlijk afvragen: wat heb ik aan deze theorie?

Het belangrijkste is de vaststelling dat een unificatietheorie niet eindig kan zijn en omdat we als mens dit nu juist wel zijn, kunnen we deze niet maken. Zelfs als iedereen die geleefd heeft, nu leeft en nog zal leven hun hele leven zou en zal wijden aan het opstellen van een unificatietheorie, zal al het opgeworpene nog slechts een eindige deelverzameling vormen van de singulariteit. We moeten accepteren dat we in juist deze kosmos leven en niet in één van het overig oneindig aantal, maar we zijn er tenminste want in een singulariteit kun je niet zijn omdat alles daar tegelijk gebeurt.

Verder kunnen we gebruik maken van de directe geestelijke link met de singulariteit, onze bron, om te bedenken wat we willen en hier binnen onze mogelijkheden zintuiglijk uiting aan te geven.

Zoals gezegd is het niet zinnig om volledig relativiserend een singulariteitstoestand trachten aan te nemen omdat er dan slechts onverschilligheid overblijft door de constatering dat iedere toestand een mogelijke toestand is. Het DNA zorgt voor referentie van ons zijn waardoor we in de praktijk wel degelijk voorkeuren hebben voor bepaalde toestanden; immers, niet alleen de vrije geest bepaalt ons zijn maar ook de wisselwerking met de DNA‑geest.

Daar wij er zijn, is het – zoals al eerder gezegd – taalkundig eigenlijk onmogelijk om dingen buiten het zijn te beschrijven. Zo is het taalkundig gezien onjuist om te zeggen dat er geen tijd is of dat er een wisselwerking is tussen twee componenten waarvan er één geen tijd bevat. Desalniettemin heb ik dit geen belemmering gevonden om te trachten aan te geven dat het principe van de universele drie-eenheid van oneindigheid, waartussen we leven, een duidelijk beeld vormt om begrip te krijgen van de universele principes. Ook de wetenschap bedient zich taalkundig van dingen die eigenlijk alleen in formules kunnen worden gevat; ook wetenschappers zijn mensen, waarnemers, en dienenengevolge aanwezig in een bewustzijn van tijd, maar ook zij willen hun bevindingen ten aanzien van de tijd zo goed en zo kwaad als dat mogelijk is, verwoorden.

Vanuit de absolute singulariteit kunnen een oneindig aantal eindige doorbrekingen ontstaan en binnen een doorbreking kan men na terugbrenging tot een fundamentele paradox wijzen naar de relatieve singulariteiten van de paradoxcomponenten en de bron van het systeem: de absolute singulariteit.

Binnen een doorbreking van de absolute singulariteit kan men wel streven naar een maximalisering van het één en een minimalisering van het ander, maar binnen een systeem kan de ene component niet zonder de andere.

Het leven is een evenwichtsdans tussen de paradoxen met binnen het complexe systeem verschillende vergankelijkheidsfactoren afhankelijk van het hiërarchisch niveau. Sommige dingen met een bij ons besef van tijdsvoortgang grote vergankelijkheid, neiging meer naar chaos, ervaren we als onzeker, terwijl de componenten van ons zijn met een relatief lage vergankelijkheid als stabiel, orde, ervaren worden als zintuiglijke basis voor het zijn. De scheppende en vernietigende tendens komt tot uiting door het gegeven dat elke actie een reactie tot gevolg heeft. Het dualistisch relatieve karakter van de kosmos en dus ook ons zijn houdt in dat op de reactie van schepping vernietiging optreedt, maar op de actie van vernietiging juist weer schepping. De twee vormen een fundamentele paradox waarbij het niet mogelijk is om absoluut toe te kennen wat de oorzaak is en wat het gevolg. Beide maken deel uit van een dualistisch relatief systeem waarbij de manier van waarnemen – welke bij de mens bepaald wordt door het DNA – uitsluitsel geeft over wat als oorzaak en wat als gevolg wordt ervaren.

We leven binnen de paradoxen in de realiteit waarbinnen alles met elkaar verbonden is via de singulariteitslijn, het ZPF, waardoor de uniekheid van ieder persoon gewaarborgd is doordat iedereen interacteert met elkaar en elke waarnemer zelf informatie kan genereren uit de absolute singulariteit. De waarnemer induceert de informatie en de informatie beïnvloedt de waarnemer.

We leven tussen zekerheid en onzekerheid, waarbij de enige zekerheid de terugkeer naar de singulariteit is als reactie op de volkomen zekere geboorte uit de singulariteit!!!