Algemeen en natuurkunde

Een singulariteit is een oneindigheid. De naam zegt het al, het is een eenheid. Alleen wit of alleen zwart is een singulariteit. In dit geval relatieve singulariteiten.
Wij leven tussen de relatieve singulariteiten van de paradoxcomponenten in.

Duidelijk wordt dat relatieve singulariteiten uiteindelijk gewoon absolute singulariteit zijn als men ze beschouwt op het niveau van de fundamentele paradox van een systeem. Dit komt omdat een paradoxcomponent niet alleen aanwezig kan zijn in een systeem. Je kunt alleen iets wit noemen als er ook zwart is om het aan af te meten. Omdat wij juist niet in een singulariteit zitten, kunnen we onderscheid maken tussen absolute en relatieve singulariteit.

Onze bron is een absolute singulariteit. Alles wat we kunnen bedenken en zijn, komt er uit voort. Alle paradoxen hebben de absolute singulariteit als oorsprong.

Elk systeem is terug te brengen tot een fundamentele paradox. Complexiteit ontstaat door verdere differentiatie van de fundamentele paradox. De componenten van de fundamentele paradox vormen dan relatieve singulariteiten als bron voor de gedifferentieerde paradoxen.

De fundamentele paradox heeft twee eigenschappen, maar op een differentiatieniveau verder treden er vier eigenschappen op doordat de uit de relatieve singulariteiten ontstane extra paradox extra eigenschappen meebrengt. Zo komt complexiteit tot stand.

Complexiteit bestaat uit vele paradoxen die een bepaalde hiërarchie hebben binnen het complexe systeem. Elk niveau vormt twee relatieve singulariteiten van de hogere paradox als bron voor de lager gerangschikte paradox.

Een voorbeeld is zwart en wit als fundamentele paradox en plus en min als onderliggend niveau. De eigenschappen plus en min ontstaan uit de eigenschappen zwart en wit, waardoor op het tweede niveau vier eigenschappen optreden. Zwart en wit vormen binnen het systeem de relatieve singulariteiten, de relatieve bron, voor de eigenschappen plus en min, terwijl de absolute bron van het complexe systeem de absolute singulariteit is.

Elektrische lading is een voorbeeld van een paradox in de natuurkunde: plus en min. Gelijknamige lading stoot elkaar af, terwijl tegengestelde lading juist aantrekt.

Energie en imergie vormen in de natuurkunde de fundamentele paradox. Zij vormen de relatieve singulariteiten voor de verdere differentiatie, zoals de eigenschappen plus en min ten aanzien van de elektrische lading van energie binnen de imergie.

Imergie is de zuivere vorm van dimensie. Net als bij zuivere energie, waarbij de enige eigenschap energie is zonder verdere gedifferentieerde kenmerken, geldt voor imergie dat het de integratie is van ruimte en tijd, oftewel dimensie.

In de natuurkunde wordt de fundamentele paradox dus gevormd door energie en imergie.
De wisselwerking tussen zuivere energie en imergie is de fundamentele wisselwerking binnen de fysica. Energie wordt omgezet naar imergie door de wisselwerking, waardoor de kosmos, zoals wij die zien, in totaal uitdijt. Dit proces kan men zien als negatieve gravitatie. Wordt imergie omgezet naar energie, zien wij dit als gravitatie. Beide processen treden op en de resultante bepaalt wat de waarnemer ziet. Doordat in het geheel dat wij waarnemen imergie wordt omgezet naar energie, nemen tijd en ruimte toe. Lokaal ervaren wij gravitie, en in onze omgeving wordt imergie omgezet naar energie. Daardoor is er lokaal minder imergie beschikbaar, waardoor de tijd langzamer lijkt te verlopen en de ruimte kleiner lijkt. Men kan ook stellen dat bij omzetting van imergie naar energie de tijd in de andere richting loopt en de ruimte kleiner wordt. De resultante bepaalt hoe snel lokaal de tijd verloopt en hoe groot de kosmos vanuit die lokaliteit lijkt. Tussen sterrenstelsels, waar als resultante energie wordt omgezet naar imergie, ervaart men een grotere tijdsvoortgang en ziet men de kosmos minder compact. In een omgeving met veel energie en weinig imergie lijkt de tijd vrijwel stil te staan en de ruimte zeer compact. De manier van waarnemen is dus gerelateerd aan de lokale verhouding tussen energie en imergie.

Zo kan bij de oerknaltheorie gesteld worden dat bij het ontstaan van de kosmos een oneindige hoeveelheid energie is omgezet naar imergie, waardoor de oneindigheid van de energie doorbroken werd en imergie zich kon opbouwen. Het is de aantrekkende wisselwerking tussen de twee en de daaruit voortvloeiende omzetting die leidt tot de fundamentele wisselwerking binnen de fysica. Alle tegenwoordig bekende fysische wisselwerkingen zijn te herleiden tot deze fundamentele wisselwerking.

Zou er alleen imergie zijn, dan vormt dit een singulariteit. Het gaat dan om een relatieve singulariteit, omdat slechts één van de twee paradoxcomponenten aanwezig is. Energie is de andere paradoxcomponent, hetgeen impliceert dat imergie een eindige waarde kent, waardoor het systeem tussen de paradoxen aanwezig is. Er is niet alleen maar energie en ook niet alleen maar imergie.

Binnen de natuurkunde zijn er twee fundamentele theorieën die niet verenigbaar lijken: enerzijds de relativiteitstheorie, waarin zekerheid een grote rol speelt, en anderzijds de quantumtheorie, waar juist onzekerheid een grote factor is.

Ook dit is weer een voorbeeld van een paradox die niet verenigbaar lijkt.

Men zou evenwel tot vereniging kunnen overgaan door constanten relatief te stellen, op basis van de erkenning dat de waarden die we als waarnemer ervaren, afhankelijk zijn van de energie- en imergiedichtheid van de waarnemer. De verhouding tussen energie en imergie wordt bepaald door de lokaliteit van waar de waarnemer zich bevindt in het universum. Elke lokaliteit kent een eigen verhouding tussen energie en imergie.

De totale kosmos is oneindig met een oneindig aantal mogelijke verhoudingen tussen energie en imergie. Een waarnemer ziet een eindige kosmos, gerelateerd aan de lokale verhouding tussen energie en imergie.