Als een paradoxcomponent oneindig wordt, is de andere niet meer aanwezig en is er sprake van een relatieve singulariteit.
De ene component kan niet zonder de andere. Je kunt geen zwart hebben zonder wit – althans niet in een totaal systeem.
Lokaal kan het wel, maar er is daarbuiten altijd de contrasterende andere component nodig om dit aan af te meten.
Twee dingen zijn heel belangrijk:
- Dualiseren: Het schakelen tussen de paradoxcomponenten.
- Relativeren: Het onderkennen dat beide componenten deel uitmaken van één systeem.
Als mens kunnen we links en rechts wijzen naar de relatieve singulariteiten en boven ons naar de absolute singulariteit.
We leven tussen de drie toestanden in.
Alleen de momentane zintuiglijkheid is een zijnsoordeel en dan nog gerelateerd aan de positie van de waarnemer. Voor de rest kan alles buiten de zintuiglijkheid dat iemand opwerpt altijd afgesloten worden met het tegenargument. Het blijven twisten over zaken waar we toch niet uit kunnen komen – zoals het trachten eindig te definiëren van onze bron – is zinloos. Wat men ook opwerpt, het kan altijd afgesloten worden door het tegenargument uit de singulariteit te genereren.
Het besef van tijdsvoortgang is een belangrijk gegeven. Ruis is chaotisch van karakter; men kan alleen stellen dat alle frequenties in gelijke mate aanwezig zijn. Als van ruis echter steeds een kleiner stukje bekeken wordt in de tijd, zal blijken dat de ruis meer voorspelbaar wordt. Als delta t heel erg klein genomen wordt, kan men zelfs stellen dat er sprake is van een relatieve constante. De constatering dat orde niets anders is dan momentane chaos is dan ook terecht, terwijl de opvatting dat chaos verstoorde orde is even waar is.
In ons leven bepalen vele parameters onze beleving, en aangezien deze parameters verschillende vergankelijkheidsfactoren hebben, ontstaat er een complex systeem met componenten die neigen naar zekerheid en andere die variabel en onzeker zijn.
Hoewel het taalkundig lastig is – juist omdat wij een doorbreking zijn van de singulariteitstoestand – toch even het volgende:
Oneindige zekerheid treedt op als de tijdsvoortgang nihil is, dit is een relatieve singulariteit. Hetzelfde geldt wanneer de tijdsvoortgang oneindig is; dan is er sprake van totale onzekerheid.
Ook het besef van tijdsvoortgang is van groot belang voor de manier van waarnemen. Denk maar eens aan een tafel die voor je staat. Als je ernaar kijkt, lijkt de tafel stabiel. De onzekerheid van de subatomaire deeltjes valt bij jouw schaal van waarnemen en je besef van tijdsvoortgang niet op. Bedenk dan eens dat wat jij nu een miljoen jaar noemt, je in wat jij nu een seconde noemt, zou waarnemen. Dan is de tafel opeens allesbehalve stabiel en is ze vergaan voordat je het doorhebt. Dit komt door het ervaren van een veel grotere tijdsvoortgang.
Al met al is het duidelijk dat ons systeem een dualistisch relatief karakter heeft, waarbij iedereen een eigen unieke plaats inneemt die de manier van waarnemen en ervaren bepaalt.