Dualistisch relatieve singulariteit
De Theorie van dualistisch relatieve singulariteit stelt dat alles is terug te brengen tot een
fundamentele paradox waarvan de integratie een absolute singulariteit is.
We kunnen dus niet uit de fundamentele paradox komen omdat we er juist zijn en een doorbreking vormen van de absolute singulariteit.
In de singulariteit gebeurt alles tegelijk waardoor het niet mogelijk is er te zijn. Men krijgt dan uitspraken als: er is alles, dus is er niets.
In de singulariteit heb ik een oneindig aantal homepages gemaakt maar in de doorbreking die we de realiteit noemen alleen deze.
Het komt er dan ook op neer dat het niet mogelijk is om een eindige theorie op te werpen die alles bevat. Deze theorie zou oneindig moeten zijn en dat zijn we nu juist niet omdat pas een doorbreking van de oneindigheid de basis is voor het aanwezig kunnen zijn. Derhalve zijn we enkel in staat om lokaal onze realiteit te beschrijven.
Elk systeem is terug te brengen tot een fundamentele paradox. Uit de fundamentele paradox worden de paradoxen van een lagere hiërarchie-orde gedifferentieerd uit de relatieve singulariteiten van de fundamentele paradoxcomponenten. Duidelijk is dat men tot in het oneindige kan doordifferentiëren waardoor een oneindig complex systeem equivalent is aan de absolute singulariteit.
Binnen de absolute singulariteit zijn alle paradoxen in zichzelf gekromd. Elk ding dat we kunnen opwerpen maakt deel uit van de singulariteit. Vervolgens is het de doorbreking die zorgt voor een eindigheid welke dus de voorwaarde vormt om te kunnen zijn.
Duidelijk is geworden dat het niet mogelijk is om de natuurkunde en ons zijn te vatten in een eindige definitie omdat die een deelverzameling vormt van de totale theorie die immers oneindig is.
De singulariteit vormt een oneindig gesloten keten van oorzaak en gevolg waar onze kosmos en ons zijn een deelverzameling, een doorbreking, van uitmaken. Geestelijk kunnen we met de vrije geest zelf de plek kiezen waar we de oneindigheid willen doorbreken en zintuiglijk is dat al gebeurd omdat we een al doorbroken singulariteit ervaren die nu juist de basis vormt voor ons zijn!
Ook schepping en vernietiging maken deel uit van een systeem waardoor het niet mogelijk is om te stellen dat een systeem alleen maar uit is op vernietiging, de terugkeer naar de absolute singulariteit. Alleen schepping of vernietiging zijn relatieve singulariteiten. Als reactie op het ontstaan uit de absolute singulariteit van een ordening treedt weliswaar een wisselwerking op tussen de paradoxcomponenten om de absolute singulariteit weer te bereiken maar binnen een gedefinieerd systeem zit wel degelijk ook een scheppende tendens middels relatieve singulariteiten waaruit een verdere differentiatie optreedt binnen het systeem. Alleen kan dit niet oneindig doorgaan omdat dit gelijk is aan de absolute singulariteit. Een systeem heeft derhalve twee grenzen: de limiet tot oneindig in differentiatieniveau’s en de fundamentele paradox.
Dit is als volgt te verklaren. Constanten in de natuurkunde zijn relatief. Uitgaande van de huidige waarden kan men door terug in de tijd te rekenen het ontstaan van de kosmos bepalen omdat binnen de aanname dat de huidige constanten absoluut zijn alles voortkomt uit een singulariteit. Wordt echter uitgegaan van een systeem dat zich bevindt tussen zekerheid en onzekerheid, moet gesteld worden dat het verleden net als de toekomst een indeterministische component in zich heeft waardoor het verleden op relatief langere termijn even onzeker is als de toekomst. Dit is een betere benadering daar de uitgangspositie dat constanten absoluut zijn een relatieve singulariteit is. Ons leven is gericht op een aanvangssingulariteit, de geboorte, en een eindsingulariteit. Binnen dit eindige zijn ervaren we een kosmos die ontstaan is uit een singulariteit. Het blijkt echter om het even te zijn of de kosmos zich oneindig blijft doordifferentiëren tot een oneindige complexiteit door aanhoudende uitdijing, schepping, of middels inkrimping, vernietiging, terugkeert naar de absolute singulariteit. Beide verlopen zijn uiteindelijk equivalent: ze vormen een absolute singulariteit.
Wij als mens nemen ons zijn en de kosmos waar vanuit de positie waar we ons bevinden binnen het systeem. Dit is een relatieve positie waardoor het onvermogen ontstaat een totaal antwoord te geven op de singulariteit. Dit geldt dus ook met betrekking tot ontwikkelingen van ons complex systeem in de toekomst en het verleden. Het momentane nu van de zintuiglijkheid, de realiteit als doorbreking van de singulariteit, is de basis voor ons zijn.
Het is echter zeer van belang dat we slechts een gedeelte van het systeem waarnemen, in totaliteit is het immers oneindig. We ervaren de kosmos en ons zijn vanuit onze lokaliteit. Dit betekent dat we dingen ver weg voor ons in het heelal waarnemen vanuit onze lokaliteit en zodoende geen zinnig woord kunnen zeggen over de lokaliteit waar we naar kijken. De meeste natuurkundigen gaan er van uit dat overal in onze kosmos dezelfde natuurwetten gelden. De stelling dat wij alles waarnemen gerelateerd aan onze lokale wetmatigheid is niets minder waar. Het is zeer wel mogelijk dat waarnemingen van veraf in onze kosmos worden getransformeerd naar onze lokale wetten waardoor we in de veronderstelling komen dat de natuurwetten universeel geldig in de gehele kosmos zijn. Als voorbeeld kan een stuk ijzer opgeworpen worden dat in totaliteit niet elektrisch geladen is en geen magnetisme kent. Lokaal evenwel is er sprake van magnetisme en lading. Zuiver omdat de paradoxcomponenten in het hele systeem in gelijke mate aanwezig zijn, verworden de eigenschappen magnetisme en elektriciteit tot een relatieve singulariteit voor de waarnemer van het gehele stuk ijzer. Deze ervaart immers een neutrale lading en geen magnetisme.
Een belangrijk gegeven is het begrip nulkosmos. Wanneer een kosmos slechts bestaat uit een in evenwicht zijnde fundamentele paradox is er sprake van een nulkosmos. Een polariteit heeft een radiaal veld. De veldlijnen lopen hiervan weg of er naar toe. Aangezien een twee dimensionale kosmos voor te stellen is door het oppervlak van een bol impliceert dit de aanwezigheid van twee snijpunten. Bij de polariteit enerzijds en aan de andere kant van de kosmos bij de antipolariteit anderzijds.
Met andere woorden: de aanwezigheid van een polariteit gaat altijd samen met de antipolariteit, er kan niet slechts één polariteit aanwezig zijn. Dit is het principe van dualiteit. In het geval dat een kosmos slechts uit een zich in zuiver evenwicht bevindende fundamentele paradox bestaat, dus twee polariteiten met gelijke grootte, is deze kosmos volkomen statisch, zowel in het geheel als lokaal. De twee polariteiten kunnen elkaar nooit bereiken daar een verplaatsing van de ene, de andere polariteit zodanig doet verplaatsen dat de veldlijnstructuur van het boloppervlak gelijk blijft. Dit is de nultoestand. Er is een kosmos gedefinieerd maar er kan verder niets gebeuren, een nulkosmos. De zekerheid is oneindig en de onzekerheid nul. Het tegengestelde van een nulkosmos is een kosmos waarbij er een oneindige scheefheid is in de groottes van de fundamentele paradoxcomponenten waardoor de onzekerheid oneindig is en de zekerheid nul. Beide kosmossen vormen relatieve singulariteiten gezien vanuit ons eindige zijn welke als bron hebben de absolute singulariteit.
Schepping en vernietiging vormen een fundamentele paradox binnen het leven. In de kosmos is dus net zo zeer een vernietigende als een scheppende tendens aanwezig. Het leven is een evenwichtdans tussen de paradoxcomponenten. Totale schepping zou een oneindig complex systeem inhouden. Een oneindig complex systeem is echter volledig equivalent aan een systeem dat totaal vernietigd wordt door integratie tot de absolute singulariteit. In beide gevallen is dus sprake van een singulariteit en zoals gezegd, zijn de relatieve singulariteiten in elkaar gekromd binnen de absolute singulariteit waardoor het onderscheid tussen schepping en vernietiging alleen gemaakt kan worden als men zich in een al doorbroken singulariteit, een realiteit, bevindt.
De relativiteit van het verleden komt tot uiting in het onvermogen volmaakte kopieën te maken. De overlevering uit het verleden heeft een vergankelijkheid in zich waardoor op langere termijn de zekerheid van het verleden verloren gaat door het verlies van informatie. De onzekerheid zorgt voor kopieerfouten. Als mens zijn wij dermate kort ten opzichte van het evolutieproces van de kosmos aanwezig dat wij geen last hebben van de onzekerheidscomponent van het verleden waardoor het verleden voor ons een relatieve zekerheid is waarbij de onzekerheidscomponent verwaarloosbaar is. Zintuiglijk zijn wij zodanig geplaatst met betrekking tot grootte en besef van tijdsvoortgang dat wij een voldoende stabiele zintuiglijkheid als referentie ervaren om te kunnen leven terwijl we de onzekerheid kunnen gebruiken om de vrije geest te ordenen naar believen.
Onze kosmos wordt derhalve door ons zintuiglijk als eindig waargenomen doordat wij gerelateerd aan ons besef van tijdsvoortgang en onze grootte gevangen zitten in een waarnemingskader gevormd door onze lokale verhouding tussen energie en imergie.
De kosmos is echter oneindig door het oneindig aantal mogelijke verhoudingen energie en imergie. Het is dan ook om het even of wij spreken van meerdere universa of dat we dergelijke universa zien als onderdeel van ons eigen universum. Immers bij de stelling dat in ons hele universum dezelfde verhouding van energie en imergie geldt, komt men tot de conclusie van meerdere universa, terwijl bij de onderkenning dat de verhouding energie en imergie lokaal bepaald is de conclusie kan worden getrokken dat iedere mogelijke toestand deel uitmaakt van ons eigen, uiteindelijk, oneindige universum.
In vergelijking met de twee dimensionale kosmos als oppervlakte van een bol: is de straal van deze bol eindig, kan men een oneindig aantal eindige kosmossen met een eigen unieke doorsnede van de bol definiëren met dus ook een eindig oppervlak van de twee dimensies terwijl bij een oneindige waarde van de doorsnede één kosmos welke oneindig is kan worden gedefinieerd. Echter het omvatten van alle toestanden impliceert een absolute singulariteit zodat in het laatste geval de oneindige kosmos maar eindig kan worden waargenomen. Overigens komt hier het gevolg van de wisselwerking tussen energie en imergie tot uiting. Door de wisselwerking wordt het oppervlak groter of kleiner afhankelijk van de richting van de wisselwerking. Met andere woorden: energie met eigenschappen zoals lading, gedifferentieerde energie, de tijd en de ruimte, gedifferentieerde imergie, veranderen nu eenmaal, ze kunnen niet constant blijven. De tijd loopt en de kosmos wordt groter door omzetting van energie naar imergie. Wordt imergie omgezet naar energie, krimt de kosmos en loopt de tijd de andere kant op. Dit is de fundamentele wisselwerking van de kosmos, onze zintuiglijkheid. Als de kosmos niet meer uitdijt, staat de tijd stil en kan er dus niets gebeuren. Dit is de nulkosmos waarbij in totaal even veel energie als imergie aanwezig is. Alleen als de verhouding energie en imergie gelijk blijft, maar geen 1:1 vormt, en slechts de som verandert, gebeurt er niets waarneembars. Maar dit is dan ook een hierboven omschreven nulkosmos. Als alles wat we waarnemen twee keer zo groot wordt inclusief wijzelf, ervaren wij dit niet als een verandering. Als waarnemer zullen we altijd een uitdijende kosmos blijven waarnemen als we dat vanaf het begin als waarnemer al doen. Het omslagpunt is een niet-waarneembare nulkosmos, een singulariteit.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat onze absolute bron de absolute singulariteit is, welke derhalve buiten onze realiteit staat omdat alle verbanden tussen de realiteit en de absolute singulariteit non-causaal zijn door de vereniging en de oneindigheid van de paradoxcomponenten binnen de absolute singulariteit. Alle toestanden zijn tegelijkertijd mogelijk binnen de absolute singulariteit zodat causaliteit met de realiteit niet gedefinieerd kan worden. Alles in de realiteit staat oneindig met elkaar in verbinding via de absolute singulariteit waardoor het verband nietszeggend wordt.
Eenmaal in een realiteit aanwezig als waarnemer leven wij tussen zekerheid en onzekerheid. De onzekerheid wordt verklaard door de koppeling met de absolute singulariteit maar voor zekerheid is causaliteit nodig. In een realiteit moet derhalve iets aanwezig zijn dat instantaan de allesomvattende verbinding vormt tussen de fundamentele paradox. Dit is de al eerder genoemde singulariteitslijn, de nultoestand. Deze nultoestand zou in de natuurkunde Zero Point Field, ZPF genoemd moeten worden. Het ZPF zorgt als medium voor causale interacties binnen de realiteit. De bron van het ZPF is de absolute singulariteit. Bij een complexiteit zorgt het ZPF voor de koppeling van de lagere hiërarchische niveaus met de hoger gelegen paradoxcomponenten. De lagere eigenschappen worden niet alleen gekoppeld aan de ene component van de hogere paradox maar tevens aan de andere component. De relatieve singulariteiten welke als bron gezien kunnen worden voor de lagere niveaus in een systeem zijn dus met elkaar gekoppeld via het ZPF. De huidige natuurkundigen zien het ZPF echter als energie in ruimte, vacuümenergie, waarbij men het vacuüm onvoorwaardelijk aanwezig veronderstelt vol met virtuele energie om de wet van behoud van energie te handhaven. Zo verklaart men dat verdwenen energie in een zwart gat wordt gecompenseerd door energie uit het ZPF terwijl de constatering dat ten gevolge van de verdwijning van energie in een zwart gat omzetting plaats vindt naar imergie, dus ruimte en tijd, een eenvoudigere is. Het ZPF moet dan ook binnen de theorie van dualistisch relatieve singulariteit gezien worden als een neutrale flinterdunne laag in onze fysische realiteit als scheidslijn van energie en imergie. Imergie bevat dus geen energie maar beide maken deel uit van de fundamentele paradox van onze fysische realiteit. Binnen de causaliteit bestaat dan ook geen wet van behoud van energie maar een wet van behoud van energie én imergie welke in de realiteit bij benadering geldt door de relatief geringe non-causaliteit van de fundamentele paradox welke nodig is voor een stabiel zintuiglijk referentiekader om er te kunnen zijn als mens.
De hiërarchie van de complexiteit bepaalt de mate waarin de verhouding verandert. Zolang de som van de fundamentele paradoxcomponenten gelijk blijft, is er sprake van interactie binnen de realiteit via het ZPF. Als de verhouding verandert door een toename van de ene paradoxcomponent en een gelijke afname van de andere paradoxcomponent zodat de som van beide componenten gelijk blijft, komt dit overeen met totale zekerheid door de causaliteit van de verandering. Totale onzekerheid is het geval waarbij de som van de paradoxcomponenten verandert en de verhouding constant blijft. In dit laatste geval wordt niet een gedeelte omgezet van de ene component naar de andere maar vindt er een interactie met de absolute singulariteit plaats: de paradoxcomponenten gedragen zich non-causaal ten opzichte van elkaar. Beide situaties vormen relatieve singulariteiten. Realiteit is de situatie dat zowel de som als de verhouding van en tussen de paradoxcomponenten eindig verandert. Belangrijk is hierbij te stellen dat de waarnemer lokaal een onzekerheid kan waarnemen door de vaststelling dat de som meer verandert dan de verhouding van de paradoxcomponenten terwijl dit op grotere schaal wordt gecompenseerd door een tegengesteld effect. Een grotere waarnemer die meer informatie, complexiteit, waarneemt kan een weinig veranderde som waarnemen van de componenten terwijl zijn informatie wel een grotere verhoudingsverandering van de paradoxcomponenten laat zien. In essentie zal een complexe waarnemer de informatie van de fundamentele paradox dan ook in geringe mate beïnvloeden. Tussen twee gelijke complexe waarnemers onderling is de interactie sterker omdat beiden zich bewust zijn van de hogere complexiteit en dus van elkaar.
Ter verduidelijking is hier een afbeelding te zien met de essentie van deze theorie over dualistisch relatieve singulariteit.